foto: RENÉ TEN BROEKE

‘Euthanasieadvocaat’ Eugène Sutorius over aanloop naar de wet: 


'Wet is er gekomen dankzij
dappere artsen en rechters’

EUGÈNE SUTORIUS. Het onderwerp van de waardige levensbeëindiging loopt als een rode draad door de loopbaan van advocaat/rechter/hoogleraar Eugène Sutorius (75). Naast de vele processen die hij erover voerde, was hij vrijwilliger en later voorzitter van de NVVE. Als lid van de initiatiefgroep Uit Vrije Wil schreef hij mee aan de proeve van een wet die stervenshulp aan ouderen onder voorwaarden mogelijk moest maken. Hij is oprichter van en docent bij de Bildung Academie.

De eerste euthanasierechtszaak van Sutorius in 1982 was meteen baanbrekend: huisarts Piet Schoonheim had euthanasie gegeven aan een 95-jarige vrouw die leed onder haar ernstige lichamelijke aftakeling. Ze verkeerde in een medisch uitzichtloze maar niet terminale fase en smeekte veelvuldig om haar einde. Schoonheim kende de patiënt al lang en was niet over één nacht ijs gegaan; uitvoerig had hij met haar gesproken over haar lijden en de voorwaarden voor hulp. Overtuigd van de zorgvuldigheid van zijn handelen wilde hij publiekelijk zijn dilemma’s en beweegredenen uitleggen en schakelde hij Sutorius in.
‘Schoonheim was een van die moedige dokters die bereid waren om op een verzoek van een patiënt in te gaan én dat te melden. Een arts die trouwer was aan zijn patiënt dan aan een norm uit 1886 die hulp bij zelfdoding strafbaar stelt. Hij was een typische “overtuigingsdader”: hij stond pal achter wat hij had gedaan en wilde daar een lans voor breken.’ 

Conflict van plichten > Die inspanning loonde: in 1984 oordeelde de Hoge Raad dat Schoonheim in een ‘noodtoestand’ had gehandeld en niet strafbaar was. Sutorius: ‘Voor het eerst boog ons hoogste rechtscollege zich over een euthanasiezaak. Het oordeelde dat een arts in een conflict van plichten terecht kan komen omdat hij er twee te verzoenen heeft die niet met elkaar te verzoenen zíjn, namelijk de plicht tot behoud van het leven en de plicht om het lijden weg te nemen. De Hoge Raad zei: als de arts dan een keuze maakt en handelt in overeenstemming met de medisch-ethische en medisch-technische standaard, gaat hij vrijuit. Daarmee was legalisering van euthanasie – door de rechter althans – eigenlijk een feit. Die uitspraak was misschien wel de belangrijkste opening naar een euthanasiewet.’

Vervolgens duurde het nog twintig jaar tot de wet er kwam. Hoe kan dat?

‘Er waren vele bewogen rechtszaken nodig om onze blik op zo’n subtiele medisch-ethische kwestie te laten groeien. Het zijn heldhaftige dokters en rechters met lef en intelligentie die onze euthanasiewet mogelijk hebben gemaakt. Het strafrecht functioneerde als een soort van kijkdoos. Doordat we onze eigen, zo vertrouwde huisartsen terecht zagen staan en goed zagen wat ze deden, konden we de open maatschappelijke discussie voeren zoals we dat hebben gedaan. En dat is goed: in een democratische rechtstaat moet over een onderwerp als dit veel gepraat worden. Rechters mogen natuurlijk geen wetten schrijven, maar ze wilden graag “mee-normeren” en deden dat ook. De zorgvuldigheidseisen die zich gaandeweg in de jurisprudentie ontwikkelden en die later in de wet werden opgenomen – zoals de waarde van de wilsverklaring en de consultatie-eis van een tweede, onafhankelijke arts – zijn het product daarvan. De vrucht van de jarenlange jurisprudentie die zij met elkaar opbouwden, is dat wij in Nederland een soort vertrouwen ontwikkelden: hé, misschien krijgen we dit wel onder de knie. Totdat Els Borst, toenmalig minister van Volksgezondheid, zei: “We kunnen het overlaten aan de rechters, maar dat is mijn eer te na.” Mede dankzij haar politieke daadkracht en lobby keerde het tij richting een heuse wet.’ 

Levensmoeheid > Een andere belangrijke zaak is die van Sutorius’ neef Flip geweest. Deze huisarts gaf in 1998 euthanasie aan de 95-jarige oud-senator Brongersma die zijn leven ‘voltooid’ vond, hoewel die term toen nog niet werd gebezigd. Een fel debat over levensmoeheid als grond voor euthanasie ontstond. Na vier jaar procederen achtte de Hoge Raad de huisarts strafbaar, maar legde hem geen straf op omdat hij zorgvuldig had gehandeld.
Sutorius, die overigens niet als advocaat van zijn neef optrad, zegt erover: ‘Voltooid leven was in deze “nog-niks-formeel-geregelde-tijd” duidelijk een stap te ver voor de Hoge Raad.’ In hetzelfde jaar van de uitspraak, op 1 april 2002, is de euthanasiewet van kracht geworden. Niet langer is euthanasie strafbaar als aan een aantal zorgvuldigheidseisen is voldaan, maar het heikele punt ‘voltooid leven’ wordt buiten de wet gehouden. 

Wat vond u van de wet, zoals die er lag?

‘Ik voelde vooral blijheid, voor mijn cliënten en voor alle burgers: eindelijk, er is een wet. En een grote tevredenheid dat onze, mijn vrijheid om te beslissen hoe en wanneer te sterven nu duidelijk in de wet was vastgelegd. Bovendien vond ik het een hele prestatie dat de Nederlandse samenleving, en ik vermeld de NVVE daarbij met ere, zoiets ingewikkelds in een wet hadden weten te vatten. Het is een wet met goeie “checks and balances”, met veel aandacht voor toetsing en transparantie en een prominente plaats voor de wilsverklaring.
De wet kwam wel heel laat. Veel dokters waren moe geworden van euthanasie. Zíj kregen de lasten, zíj moesten terechtstaan. Veel dokters zeiden: “Euthanasie, dat moet iemand anders van onze groepspraktijk maar doen.” Dat vind ik zonde, hoewel die bereidheid nu wel weer groter is geworden, mede dankzij het Expertisecentrum Euthanasie.
Mijn grootste bezwaar tegen de euthanasiewet – en dat is een kwestie van voortschrijdend inzicht – is dat die een prijs heeft: we zijn ons sterven gaan medicaliseren, we zijn afhankelijk van artsen geworden. Nadeel daarvan is dat bij sommige patiënten een claimachtige houding is ontstaan: dokter, u weet wat ik wil, doe het nou maar.’ 

Wat is dan uw ideaal?

‘In mijn ogen zouden we toe moeten naar een samenleving waarin mensen zich ontfermen over hun eigen vergankelijkheid, dat zij de omgang met hun ziekte en dood wat meer naar zich toe trekken. Dat zij stilstaan bij vragen als: wat betekent zelfbeschikking eigenlijk? Hoe zie ik dat voor mezelf, bij mijn eigen levenseinde? Je zou je kunnen voorstellen dat je burgers daarin opvoedt, de NVVE kan daar het voortouw in nemen.
Het mooist zou het zijn als zij dat proces in alle openheid met hun familie en hulpverleners kunnen bespreken en zo eventueel hun eigen sterven kunnen organiseren. Dat begint ermee dat zij weten welke routes er naar het levenseinde zijn, zodat zij op het moment suprême passende keuzes kunnen maken. Dat is hún verantwoordelijkheid, niet die van artsen.’

Pleit u daarmee voor een nieuwe wet?

‘Nee, je moet de wet de wet laten. Mijn bezwaar is vooral dat het een euthanasiewet is, dus maar één manier van sterven betreft. Ik vind die benadering te eng, er zijn zoveel meer vormen van sterven. Voor zelfbeschikking is meer nodig dan juridische stappen, bovenal dat we de juiste, geïntegreerde zorg ontwikkelen die burgers actief begeleidt bij hun stervensproces. Mijn punt is: leer de burger om te gaan met zijn sterven en zijn verantwoordelijkheid niet af te schuiven op de dokter. Dat vraagt ook steeds opnieuw om erover na te denken.
Laat ik mezelf als voorbeeld nemen: op het moment dat ik voel of weet dat mijn leven afloopt, zou ik een beroep willen doen op een brede, geïntegreerde levenseindezorg. Daarin kan ik met levenseindezorgspecialisten alle opties doornemen, van palliatieve zorg en euthanasie tot de autonome weg van een veilige en versleutelde pil om zelf een einde aan het leven te maken. Want die pil komt er, daar ben ik van overtuigd. Maar ik ben het zélf die de knoop doorhakt.’

Eugène Sutorius, ook wel bekend als dé euthanasieadvocaat van Nederland, verdedigde in de jaren tachtig en negentig zeker 170 artsen die terechtstonden voor euthanasie of hulp bij zelfdoding. De jurisprudentie die deze processen uitlokten, vormde de basis van de legalisering. Hoe kijkt hij daarop terug? 
En: voldoet de wet in zijn ogen nog? • 
Teus Lebbing, Els Wiegant

 


'Wet is er gekomen dankzij
dappere artsen en rechters’

‘Euthanasieadvocaat’ Eugène Sutorius over aanloop naar de wet: 

foto: RENÉ TEN BROEKE

EUGÈNE SUTORIUS. Het onderwerp van de waardige levensbeëindiging loopt als een rode draad door de loopbaan van advocaat/rechter/hoogleraar Eugène Sutorius (75). Naast de vele processen die hij erover voerde, was hij vrijwilliger en later voorzitter van de NVVE. Als lid van de initiatiefgroep Uit Vrije Wil schreef hij mee aan de proeve van een wet die stervenshulp aan ouderen onder voorwaarden mogelijk moest maken. Hij is oprichter van en docent bij de Bildung Academie.

De eerste euthanasierechtszaak van Sutorius in 1982 was meteen baanbrekend: huisarts Piet Schoonheim had euthanasie gegeven aan een 95-jarige vrouw die leed onder haar ernstige lichamelijke aftakeling. Ze verkeerde in een medisch uitzichtloze maar niet terminale fase en smeekte veelvuldig om haar einde. Schoonheim kende de patiënt al lang en was niet over één nacht ijs gegaan; uitvoerig had hij met haar gesproken over haar lijden en de voorwaarden voor hulp. Overtuigd van de zorgvuldigheid van zijn handelen wilde hij publiekelijk zijn dilemma’s en beweegredenen uitleggen en schakelde hij Sutorius in.
‘Schoonheim was een van die moedige dokters die bereid waren om op een verzoek van een patiënt in te gaan én dat te melden. Een arts die trouwer was aan zijn patiënt dan aan een norm uit 1886 die hulp bij zelfdoding strafbaar stelt. Hij was een typische “overtuigingsdader”: hij stond pal achter wat hij had gedaan en wilde daar een lans voor breken.’ 

Conflict van plichten > Die inspanning loonde: in 1984 oordeelde de Hoge Raad dat Schoonheim in een ‘noodtoestand’ had gehandeld en niet strafbaar was. Sutorius: ‘Voor het eerst boog ons hoogste rechtscollege zich over een euthanasiezaak. Het oordeelde dat een arts in een conflict van plichten terecht kan komen omdat hij er twee te verzoenen heeft die niet met elkaar te verzoenen zíjn, namelijk de plicht tot behoud van het leven en de plicht om het lijden weg te nemen. De Hoge Raad zei: als de arts dan een keuze maakt en handelt in overeenstemming met de medisch-ethische en medisch-technische standaard, gaat hij vrijuit. Daarmee was legalisering van euthanasie – door de rechter althans – eigenlijk een feit. Die uitspraak was misschien wel de belangrijkste opening naar een euthanasiewet.’

Vervolgens duurde het nog twintig jaar tot de wet er kwam. Hoe kan dat?

‘Er waren vele bewogen rechtszaken nodig om onze blik op zo’n subtiele medisch-ethische kwestie te laten groeien. Het zijn heldhaftige dokters en rechters met lef en intelligentie die onze euthanasiewet mogelijk hebben gemaakt. Het strafrecht functioneerde als een soort van kijkdoos. Doordat we onze eigen, zo vertrouwde huisartsen terecht zagen staan en goed zagen wat ze deden, konden we de open maatschappelijke discussie voeren zoals we dat hebben gedaan. En dat is goed: in een democratische rechtstaat moet over een onderwerp als dit veel gepraat worden. Rechters mogen natuurlijk geen wetten schrijven, maar ze wilden graag “mee-normeren” en deden dat ook. De zorgvuldigheidseisen die zich gaandeweg in de jurisprudentie ontwikkelden en die later in de wet werden opgenomen – zoals de waarde van de wilsverklaring en de consultatie-eis van een tweede, onafhankelijke arts – zijn het product daarvan. De vrucht van de jarenlange jurisprudentie die zij met elkaar opbouwden, is dat wij in Nederland een soort vertrouwen ontwikkelden: hé, misschien krijgen we dit wel onder de knie. Totdat Els Borst, toenmalig minister van Volksgezondheid, zei: “We kunnen het overlaten aan de rechters, maar dat is mijn eer te na.” Mede dankzij haar politieke daadkracht en lobby keerde het tij richting een heuse wet.’ 

Levensmoeheid > Een andere belangrijke zaak is die van Sutorius’ neef Flip geweest. Deze huisarts gaf in 1998 euthanasie aan de 95-jarige oud-senator Brongersma die zijn leven ‘voltooid’ vond, hoewel die term toen nog niet werd gebezigd. Een fel debat over levensmoeheid als grond voor euthanasie ontstond. Na vier jaar procederen achtte de Hoge Raad de huisarts strafbaar, maar legde hem geen straf op omdat hij zorgvuldig had gehandeld.
Sutorius, die overigens niet als advocaat van zijn neef optrad, zegt erover: ‘Voltooid leven was in deze “nog-niks-formeel-geregelde-tijd” duidelijk een stap te ver voor de Hoge Raad.’ In hetzelfde jaar van de uitspraak, op 1 april 2002, is de euthanasiewet van kracht geworden. Niet langer is euthanasie strafbaar als aan een aantal zorgvuldigheidseisen is voldaan, maar het heikele punt ‘voltooid leven’ wordt buiten de wet gehouden. 

Wat vond u van de wet, zoals die er lag?

‘Ik voelde vooral blijheid, voor mijn cliënten en voor alle burgers: eindelijk, er is een wet. En een grote tevredenheid dat onze, mijn vrijheid om te beslissen hoe en wanneer te sterven nu duidelijk in de wet was vastgelegd. Bovendien vond ik het een hele prestatie dat de Nederlandse samenleving, en ik vermeld de NVVE daarbij met ere, zoiets ingewikkelds in een wet hadden weten te vatten. Het is een wet met goeie “checks and balances”, met veel aandacht voor toetsing en transparantie en een prominente plaats voor de wilsverklaring.
De wet kwam wel heel laat. Veel dokters waren moe geworden van euthanasie. Zíj kregen de lasten, zíj moesten terechtstaan. Veel dokters zeiden: “Euthanasie, dat moet iemand anders van onze groepspraktijk maar doen.” Dat vind ik zonde, hoewel die bereidheid nu wel weer groter is geworden, mede dankzij het Expertisecentrum Euthanasie.
Mijn grootste bezwaar tegen de euthanasiewet – en dat is een kwestie van voortschrijdend inzicht – is dat die een prijs heeft: we zijn ons sterven gaan medicaliseren, we zijn afhankelijk van artsen geworden. Nadeel daarvan is dat bij sommige patiënten een claimachtige houding is ontstaan: dokter, u weet wat ik wil, doe het nou maar.’ 

Wat is dan uw ideaal?

‘In mijn ogen zouden we toe moeten naar een samenleving waarin mensen zich ontfermen over hun eigen vergankelijkheid, dat zij de omgang met hun ziekte en dood wat meer naar zich toe trekken. Dat zij stilstaan bij vragen als: wat betekent zelfbeschikking eigenlijk? Hoe zie ik dat voor mezelf, bij mijn eigen levenseinde? Je zou je kunnen voorstellen dat je burgers daarin opvoedt, de NVVE kan daar het voortouw in nemen.
Het mooist zou het zijn als zij dat proces in alle openheid met hun familie en hulpverleners kunnen bespreken en zo eventueel hun eigen sterven kunnen organiseren. Dat begint ermee dat zij weten welke routes er naar het levenseinde zijn, zodat zij op het moment suprême passende keuzes kunnen maken. Dat is hún verantwoordelijkheid, niet die van artsen.’

Pleit u daarmee voor een nieuwe wet?

‘Nee, je moet de wet de wet laten. Mijn bezwaar is vooral dat het een euthanasiewet is, dus maar één manier van sterven betreft. Ik vind die benadering te eng, er zijn zoveel meer vormen van sterven. Voor zelfbeschikking is meer nodig dan juridische stappen, bovenal dat we de juiste, geïntegreerde zorg ontwikkelen die burgers actief begeleidt bij hun stervensproces. Mijn punt is: leer de burger om te gaan met zijn sterven en zijn verantwoordelijkheid niet af te schuiven op de dokter. Dat vraagt ook steeds opnieuw om erover na te denken.
Laat ik mezelf als voorbeeld nemen: op het moment dat ik voel of weet dat mijn leven afloopt, zou ik een beroep willen doen op een brede, geïntegreerde levenseindezorg. Daarin kan ik met levenseindezorgspecialisten alle opties doornemen, van palliatieve zorg en euthanasie tot de autonome weg van een veilige en versleutelde pil om zelf een einde aan het leven te maken. Want die pil komt er, daar ben ik van overtuigd. Maar ik ben het zélf die de knoop doorhakt.’

Eugène Sutorius, ook wel bekend als dé euthanasieadvocaat van Nederland, verdedigde in de jaren tachtig en negentig zeker 170 artsen die terechtstonden voor euthanasie of hulp bij zelfdoding. De jurisprudentie die deze processen uitlokten, vormde de basis van de legalisering. Hoe kijkt hij daarop terug? 
En: voldoet de wet in zijn ogen nog? • 
Teus Lebbing, Els Wiegant