Het was nog vroeg toen Nelleke (72) met de hond buiten liep. En struikelde. Daar lag ze, languit voorover. Haar bril buiten bereik.
Nadat ze, zo verdraaid onhandig dat ze zich geneerde, was opgestaan, strompelde ze naar een bank iets verderop waar ook de hond geduldig zat te wachten. Nog confuus van de nare val zocht ze steun bij de leuning.
Toen Nelleke even haar ogen sloot, hoorde ze een vrouwenstem vragen: ‘Gaat het? Is er iets gebeurd?’
Nelleke kreeg nauwelijks de kans jawel te zeggen.
De goed geklede vrouw, zo te zien van haar leeftijd, ratelde door. Dat haar man dood wilde. Dat hij geen leven meer had. Min of meer opgesloten zat in de slaapkamer, rechtop in bed. Altijd vreselijk benauwd. Broodmager. Een schaduw van wat hij was; tot zijn pensioen in het onderwijs gewerkt. Daarna vrijwilliger, een man die van de natuur hield. En nu? Een wrak.
Gisteren was de dokter geweest en ze had hem verwezen naar de longarts. Maar hoe moest hij in het ziekenhuis komen als de trap al een onoverkomelijk obstakel vormde?
Die nacht was hij opgestaan om naar de wc te gaan en was zij wakker geschrokken van een dreunend geluid. Ze trof hem aan tussen het bed en de muur, kreunend. Alleen kreeg ze hem met geen mogelijkheid terug in bed, wist ze, want het was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Haar dochter woonde aan de overkant van de straat, maar haar midden in de nacht wakker maken, terwijl ze ‘s morgens vroeg weer naar haar werk moest, was ook zoiets. Toch gegaan. Op pantoffels, met een dikke jas over haar nachtjapon overgestoken. Gelukkig werden de kinderen niet wakker. Zelfs samen lukte het alleen met grote moeite hem overeind te krijgen en in bed te helpen terwijl hij huilend herhaalde: ‘Waarom? Laat me toch liggen. Ik wil niet meer. Waarom mag ik niet dood? Waarom niet?’
Hij heeft al een tijd geleden een euthanasieverzoek ingediend, maar de huisarts vindt dat ‘we’ nog iets moeten proberen en stuurt hem daarom naar die longarts.
‘We’, zegt ze steeds. ‘Dat klopt, ik ben ook kapot.’
Eindelijk slaagde Nelleke erin haar te onderbreken: ‘Kom even naast me zitten. Dat is rustiger. Ik luister.’ 

Zij die achterblijven…

Marijke Hilhorst

Scrollable Longpage

Het was nog vroeg toen Nelleke (72) met de hond buiten liep. En struikelde. Daar lag ze, languit voorover. Haar bril buiten bereik.
Nadat ze, zo verdraaid onhandig dat ze zich geneerde, was opgestaan, strompelde ze naar een bank iets verderop waar ook de hond geduldig zat te wachten. Nog confuus van de nare val zocht ze steun bij de leuning.
Toen Nelleke even haar ogen sloot, hoorde ze een vrouwenstem vragen: ‘Gaat het? Is er iets gebeurd?’
Nelleke kreeg nauwelijks de kans jawel te zeggen.
De goed geklede vrouw, zo te zien van haar leeftijd, ratelde door. Dat haar man dood wilde. Dat hij geen leven meer had. Min of meer opgesloten zat in de slaapkamer, rechtop in bed. Altijd vreselijk benauwd. Broodmager. Een schaduw van wat hij was; tot zijn pensioen in het onderwijs gewerkt. Daarna vrijwilliger, een man die van de natuur hield. En nu? Een wrak.
Gisteren was de dokter geweest en ze had hem verwezen naar de longarts. Maar hoe moest hij in het ziekenhuis komen als de trap al een onoverkomelijk obstakel vormde?
Die nacht was hij opgestaan om naar de wc te gaan en was zij wakker geschrokken van een dreunend geluid. Ze trof hem aan tussen het bed en de muur, kreunend. Alleen kreeg ze hem met geen mogelijkheid terug in bed, wist ze, want het was niet de eerste keer dat dit gebeurde. Haar dochter woonde aan de overkant van de straat, maar haar midden in de nacht wakker maken, terwijl ze ‘s morgens vroeg weer naar haar werk moest, was ook zoiets. Toch gegaan. Op pantoffels, met een dikke jas over haar nachtjapon overgestoken. Gelukkig werden de kinderen niet wakker. Zelfs samen lukte het alleen met grote moeite hem overeind te krijgen en in bed te helpen terwijl hij huilend herhaalde: ‘Waarom? Laat me toch liggen. Ik wil niet meer. Waarom mag ik niet dood? Waarom niet?’
Hij heeft al een tijd geleden een euthanasieverzoek ingediend, maar de huisarts vindt dat ‘we’ nog iets moeten proberen en stuurt hem daarom naar die longarts.
‘We’, zegt ze steeds. ‘Dat klopt, ik ben ook kapot.’
Eindelijk slaagde Nelleke erin haar te onderbreken: ‘Kom even naast me zitten. Dat is rustiger. Ik luister.’ 

Zij die achterblijven…

Marijke Hilhorst