Steunbetuiging van de NVVE voor Albert Heringa bij het Gerechtshof in Den Bosch, januari 2018.

FOTO: ANNE MEYER

illustratie: peter de wit

In de rubriek Opinie leveren auteurs een bijdrage aan de discussie over euthanasie en het levenseinde. Dat doen zij op persoonlijke titel. Ton Vink is schrijver en filosoof. Recent publiceerde hij Over de Grens van het Leven. Ethiek, rechten en plichten in het euthanasiedebat.

In 2008 beëindigde Moek Heringa, 99 jaar oud, haar leven. De Hoge Raad verklaarde zoon Albert elf jaar later definitief strafbaar wegens het verlenen van hulp bij deze zelfdoding; hij had Moek geholpen door medicijnen te leveren, instructies te geven en bij te dragen aan de uitvoering. In de huidige Nederlandse juridische situatie van art. 294 lid 2 (zie kader) was en is Albert Heringa strafbaar vanwege het verlenen van ‘hulp bij zelfdoding’.

De omstandigheden maakten duidelijk dat Moek Heringa weloverwogen en bij haar volle verstand het besluit nam om haar leven te beëindigen én het ten uitvoer legde. Dat zij daarbij op haar 99ste een zekere mate van hulp nodig had, mag niemand verbazen. Daarbij was voor zoon Albert het kunnen geven van de hulp van belang, voor Moek het kunnen ontvangen ervan.

In 1886 werd het niet meer zinvol en nuttig geoordeeld zelfdoding als strafbaar feit op te nemen in het Wetboek van Strafrecht. Maar al vond men de zelfdoding niet strafbaar, over de strafwaardigheid van de zelfdoding was men het wel eens. En dat resulteerde in strafbaarstelling van de hulp erbij. De zaak Heringa stelde dit opnieuw en principieel ter discussie.

Gegeven art. 294 lid 2 is Albert Heringa strafbaar. Correct. Maar is hij ook strafwaardig? Op dat laatste is maar één antwoord mogelijk: nee. Nog anders geformuleerd: wat hij deed was in de huidige Nederlandse situatie inderdaad niet legaal maar wel degelijk legitiem. En die legitimiteit dient hier zwaarder te wegen dan het gebrek aan Nederlandse legaliteit. Albert Heringa is dus ten onrechte veroordeeld. 

Artikel 293

Lid 1. Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Lid 2. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

 

Artikel 294 

Lid 1. Hij die opzettelijk een ander tot zelfdoding aanzet, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

Lid 2. Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Wat betekent dit voor de dokter en de Wtl? Om te beginnen klopt de afkorting Wtl na al die jaren eindelijk: de wet toetsing levensbeëindiging op verzoek. Hulp bij zelfdoding wordt door de arts toch al nauwelijks verleend en na de voorgestelde wijziging hoeft daarin niets te veranderen. Alleen de strafbaarheid van de hulp vervalt op grond van het gewicht van het Europese recht. Mocht er toch van een stijging sprake zijn, dan betekent dit dat individuele burgers eindelijk de consequenties van hun eigen roep om zelfbeschikking serieus nemen.

Voor organisaties als de NVVE en haar consulenten levert dit de schone taak om de dan niet langer strafbare hulp in een verantwoorde praktijk handen en voeten te geven.

RECHT EN PLICHT

Lid 2 van artikel 294 geeft de arts de gelegenheid in te gaan op een verzoek om hulp bij zelfdoding, waarbij de arts het dodelijke drankje overhandigt aan de patiënt die het zelf opdrinkt. Dat gebeurt nauwelijks. Het jaarverslag 2024 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie laat bijvoorbeeld zien dat in nog geen 2 procent van de gevallen van euthanasie sprake is van deze hulp door de arts bij de zelfdoding van de patiënt. Wijzigen (niet schrappen) van artikel 294 zal dan ook de rol, betekenis én praktijk van de euthanasiewet niet noodzakelijk ondergraven.

Aanscherping van lid 1 van art. 294 maakt het mogelijk dat lid 2 (dat hulp bij zelfdoding strafbaar stelt) geschrapt kan worden en het recht om zelf over het levenseinde te beschikken, erkend wordt. Immers, het niet slechts theoretische of illusoire recht op privacy (art. 8 EVRM) eist zijn gerechtvaardigde plaats op en wordt door het schrappen van art. 294 lid 2 volledig gehonoreerd. Dat is in deze opzet mogelijk omdat tegelijkertijd de plicht tot bescherming van het leven (art. 2 EVRM) in het kader van het zelfdodingsvraagstuk expliciet gehonoreerd en nadrukkelijk overeind gehouden wordt.

Hoe werkt dat? Lid 1 van artikel 294 stelt aanzetten tot zelfdoding strafbaar. Het is duidelijk dat dit aanzetten tot niet meer gelezen wordt zoals het ooit bij de introductie van de strafbaarheid bedoeld was. Het wordt nu veeleer gelezen als verleiden tot, dus in de betekenis van ertoe (willen) brengen, ertoe bewegen, of (mede)verantwoordelijk zijn voor het plaatsvinden van. In die lezing doet deze strafbaarstelling precies wat er verwacht mag worden op grond van art. 2 EVRM door zich te richten op de bescherming van kwetsbare personen en te voorkomen dat zij hun leven in gevaar brengen, verleid tot, of aangezet tot, of anderszins opzettelijk gebracht tot een impulsieve, eigenlijk onvrijwillige en onvoldoende doordachte (poging tot) zelfdoding. Voorbeelden van relevante vonnissen leveren onder meer de zaak-Hilarius (2008) en de zaak-Hans D. (2025). Voor strafbaarheid volgens dit aangescherpte lid 1 van artikel 294 hoeft het dan ook niet meer noodzakelijk te zijn dat ‘de zelfdoding volgt’.

Voor de goede orde: er zou dan ook van strafbaar aanzetten tot sprake kunnen zijn wanneer een stichting of coöperatie als de CLW er in een televisieprogramma toe overgaat een dodelijk middel te propageren dat 18-plussers eenvoudig zouden kunnen verwerven zonder dat het tv-programma, of de stichting of coöperatie enige aandacht of verantwoordelijkheid toont voor wat dergelijke propaganda teweeg zou kunnen brengen bij kwetsbare personen. Ook het televisieprogramma dat zich voor een dergelijke kritiekloze presentatie leent, zou dan dus vervolgd kunnen worden wegens aanzetten tot zelfdoding.

WIJZIGEN 294

Terug naar de Nederlandse situatie. Met het van kracht worden van de Nederlandse euthanasiewet (Wtl) bestonden de meest relevante wetsartikelen (art. 293 en 294) van Wetboek van Strafrecht niet langer uit één lid maar in beide gevallen twéé. Lid 2 van artikel 293 bevat strafuitsluitingsgronden voor een arts die op een verzoek tot levensbeëindiging wil ingaan. Schrappen van artikel 293 (waardoor doden op verzoek niet langer strafbaar zou zijn) botst met zekerheid met de beschermwaardigheid van het leven. Het zou zeker ook de rol en betekenis en in feite het bestaansrecht van de Wtl ondergraven.

Het bijzondere is nu dat artikel 294 zich in potentie goed leent voor een discussie waarin beide elementen uit het vonnis van het Europese Hof, recht op zelfbeschikking (art. 8 EVRM) én plicht tot bescherming (art. 2 EVRM), afzonderlijk gewogen kunnen worden. Die discussie zou kunnen leiden tot het weloverwogen besluit artikel 294 te wijzigen door het verwijderen van lid 2, terwijl tegelijkertijd een aanscherping en onderstreping van inhoud en belang van lid 1 plaatsvindt.

Dit voorstel tot wijziging van art. 294 houdt dus zowel het recht om zelf te beschikken overeind, inclusief het ontvangen van noodzakelijke hulp, alsook de plicht om dat, op straffe van juridische sancties, op verantwoorde wijze te doen.

D66 en Volt willen euthanasie-zorg uit het strafrecht schrappen, Ton Vink betoogt dat hulp bij zelfdoding door een niet-arts eveneens aan revisie toe is. De tekst van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht kan volgens hem worden gewijzigd, zodat het recht om zelf over het levenseinde te beschikken en daarbij indien nodig hulp te ontvangen, eindelijk wordt erkend.

Opinie

Zelfbeschikking?
Het kan!

EUROPESE HOF

Waarop berust de legitimiteit van het handelen van Albert Heringa? In januari 2011 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak ‘Haas t. Zwitserland’. Gegeven het gewicht van het Europese recht en de bijbehorende voorrang van dat Europese recht op het nationale recht was en is deze uitspraak buitengewoon belangrijk. Het Europese Hof erkent niet alleen dat art. 8 EVRM, recht op privacy, ook iemands recht op een eigen beslissing omvat over wanneer en op welke wijze zijn leven moet eindigen, maar de Europese rechters stellen ook dat dit recht evenals alle andere rechten ‘concreet en effectief’ moet zijn, niet alleen maar ‘theoretisch en illusoir’. Op die manier brengt dit recht op zelfdoding met zich mee, dat daarbij indien nodig ook hulp geboden mag worden, zoals door Albert Heringa. Eventuele beperkingen die hieraan gesteld mogen worden moeten een erkend en aanvaardbaar doel dienen; bijvoorbeeld de beschermwaardigheid van het menselijk leven.

Voor dat laatste verwijzen de Europese rechters naar art. 2 EVRM, ‘recht op leven’. De bescherming van dat recht houdt niet alleen in dat de staat niet het recht bezit het leven van een van haar burgers te beëindigen (geen doodstraf), maar ook dat de staat verplichtingen heeft, bijvoorbeeld de plicht om te voorkomen dat de ene mens zich vergrijpt aan het leven van een ander mens. Of de plicht om te voorkomen dat kwetsbare personen hun leven in gevaar brengen, bijvoorbeeld door een impulsieve, eigenlijk onvrijwillige en onvoldoende doordachte (poging tot) zelfdoding. Waar het nu op neerkomt is dat beide elementen, recht én plicht in voldoende mate gehonoreerd moeten worden. Ze hebben elkaar als het ware nodig. 

In de rubriek Opinie leveren auteurs een bijdrage aan de discussie over euthanasie en het levenseinde. Dat doen zij op persoonlijke titel. Ton Vink is schrijver en filosoof. Recent publiceerde hij Over de Grens van het Leven. Ethiek, rechten en plichten in het euthanasiedebat.

Artikel 293

Lid 1. Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Lid 2. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

 

Artikel 294 

Lid 1. Hij die opzettelijk een ander tot zelfdoding aanzet, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.

Lid 2. Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

illustratie: peter de wit

Opinie

Zelf-beschikking?
Het kan!

In 2008 beëindigde Moek Heringa, 99 jaar oud, haar leven. De Hoge Raad verklaarde zoon Albert elf jaar later definitief strafbaar wegens het verlenen van hulp bij deze zelfdoding; hij had Moek geholpen door medicijnen te leveren, instructies te geven en bij te dragen aan de uitvoering. In de huidige Nederlandse juridische situatie van art. 294 lid 2 (zie kader) was en is Albert Heringa strafbaar vanwege het verlenen van ‘hulp bij zelfdoding’.

De omstandigheden maakten duidelijk dat Moek Heringa weloverwogen en bij haar volle verstand het besluit nam om haar leven te beëindigen én het ten uitvoer legde. Dat zij daarbij op haar 99ste een zekere mate van hulp nodig had, mag niemand verbazen. Daarbij was voor
zoon Albert het kunnen geven van de
hulp van belang, voor Moek het kunnen ontvangen ervan.

In 1886 werd het niet meer zinvol en nuttig geoordeeld zelfdoding als strafbaar feit op te nemen in het Wetboek van Strafrecht. Maar al vond men de zelfdoding niet strafbaar, over de strafwaardigheid van de zelfdoding was men het wel eens. En dat resulteerde in strafbaarstelling van de hulp erbij. De zaak Heringa stelde dit opnieuw en principieel ter discussie.

Gegeven art. 294 lid 2 is Albert Heringa strafbaar. Correct. Maar is hij ook strafwaardig? Op dat laatste is maar één antwoord mogelijk: nee. Nog anders geformuleerd: wat hij deed was in de huidige Nederlandse situatie inderdaad niet legaal maar wel degelijk legitiem. En die legitimiteit dient hier zwaarder te wegen dan het gebrek aan Nederlandse legaliteit. Albert Heringa is dus ten onrechte veroordeeld. 

EUROPESE HOF

Waarop berust de legitimiteit van het handelen van Albert Heringa? In januari 2011 deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak in de zaak ‘Haas t. Zwitserland’. Gegeven het gewicht van het Europese recht en de bijbehorende voorrang van dat Europese recht op het nationale recht was en is deze uitspraak buitengewoon belangrijk. Het Europese Hof erkent niet alleen dat art. 8 EVRM, recht op privacy, ook iemands recht op een eigen beslissing omvat over wanneer en op welke wijze zijn leven moet eindigen, maar de Europese rechters stellen ook dat dit recht evenals alle andere rechten ‘concreet en effectief’ moet zijn, niet alleen maar ‘theoretisch en illusoir’. Op die manier brengt dit recht op zelfdoding met zich mee, dat daarbij indien nodig ook hulp geboden mag worden, zoals door Albert Heringa. Eventuele beperkingen die hieraan gesteld mogen worden moeten een erkend en aanvaardbaar doel dienen; bijvoorbeeld de beschermwaardigheid van het menselijk leven.

Voor dat laatste verwijzen de Europese rechters naar art. 2 EVRM, ‘recht op leven’. De bescherming van dat recht houdt niet alleen in dat de staat niet het recht bezit het leven van een van haar burgers te beëindigen (geen doodstraf), maar ook dat de staat verplichtingen heeft, bijvoorbeeld de plicht om te voorkomen dat de ene mens zich vergrijpt aan het leven van een ander mens. Of de plicht om te voorkomen dat kwetsbare personen hun leven in gevaar brengen, bijvoorbeeld door een impulsieve, eigenlijk onvrijwillige en onvoldoende doordachte (poging tot) zelfdoding.
Waar het nu op neerkomt is dat beide elementen, recht én plicht in voldoende mate gehonoreerd moeten worden. Ze hebben elkaar als het ware nodig. 

WIJZIGEN 294

Terug naar de Nederlandse situatie.
Met het van kracht worden van de Nederlandse euthanasiewet (Wtl) bestonden de meest relevante wetsartikelen (art. 293 en 294) van Wetboek van Strafrecht niet langer uit één lid maar in beide gevallen twéé. Lid 2 van artikel 293 bevat strafuitsluitings-gronden voor een arts die op een verzoek tot levensbeëindiging wil ingaan. Schrappen van artikel 293 (waardoor doden op verzoek niet langer strafbaar zou zijn) botst met zekerheid met de beschermwaardigheid van het leven. Het zou zeker ook de rol en betekenis en in feite het bestaansrecht van de Wtl ondergraven.

Het bijzondere is nu dat artikel 294 zich in potentie goed leent voor een discussie waarin beide elementen uit het vonnis van het Europese Hof, recht op zelfbeschikking (art. 8 EVRM) én plicht
tot bescherming (art. 2 EVRM), afzonderlijk gewogen kunnen worden.
Die discussie zou kunnen leiden tot het weloverwogen besluit artikel 294 te wijzigen door het verwijderen van lid 2, terwijl tegelijkertijd een aanscherping en onderstreping van inhoud en belang van lid 1 plaatsvindt.

Dit voorstel tot wijziging van art. 294 houdt dus zowel het recht om zelf te beschikken overeind, inclusief het ontvangen van noodzakelijke hulp, alsook de plicht om dat, op straffe van juridische sancties, op verantwoorde wijze te doen.

Hoe werkt dat? Lid 1 van artikel 294 stelt aanzetten tot zelfdoding strafbaar. Het is duidelijk dat dit aanzetten tot niet meer gelezen wordt zoals het ooit bij de introductie van de strafbaarheid bedoeld was. Het wordt nu veeleer gelezen als verleiden tot, dus in de betekenis van ertoe (willen) brengen, ertoe bewegen, of (mede)verantwoordelijk zijn voor het plaatsvinden van. In die lezing doet deze strafbaarstelling precies wat er verwacht mag worden op grond van art. 2 EVRM door zich te richten op de bescherming van kwetsbare personen en te voorkomen dat zij hun leven in gevaar brengen, verleid tot, of aangezet tot, of anderszins opzettelijk gebracht tot een impulsieve, eigenlijk onvrijwillige en onvoldoende doordachte (poging tot) zelfdoding. Voorbeelden van relevante vonnissen leveren onder meer de zaak-Hilarius (2008) en de zaak-Hans D. (2025). Voor strafbaarheid volgens dit aangescherpte lid 1 van artikel 294 hoeft het dan ook niet meer noodzakelijk te zijn dat ‘de zelfdoding volgt’.

Voor de goede orde: er zou dan ook van strafbaar aanzetten tot sprake kunnen zijn wanneer een stichting of coöperatie als de CLW er in een televisieprogramma
toe overgaat een dodelijk middel te propageren dat 18-plussers eenvoudig zouden kunnen verwerven zonder dat
het tv-programma, of de stichting of coöperatie enige aandacht of verantwoordelijkheid toont voor wat dergelijke propaganda teweeg zou kunnen brengen bij kwetsbare personen. Ook het televisieprogramma dat zich voor een dergelijke kritiekloze presentatie leent, zou dan dus vervolgd kunnen worden wegens aanzetten tot zelfdoding.

RECHT EN PLICHT

Lid 2 van artikel 294 geeft de arts de gelegenheid in te gaan op een verzoek om hulp bij zelfdoding, waarbij de arts het dodelijke drankje overhandigt aan de patiënt die het zelf opdrinkt. Dat gebeurt nauwelijks. Het jaarverslag 2024 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie laat bijvoorbeeld zien dat in nog geen 2 procent van de gevallen van euthanasie sprake is van deze hulp door de arts bij de zelfdoding van de patiënt. Wijzigen (niet schrappen) van artikel 294 zal dan ook de rol, betekenis én praktijk van de euthanasiewet niet noodzakelijk ondergraven.

Aanscherping van lid 1 van art. 294 maakt het mogelijk dat lid 2 (dat hulp bij zelfdoding strafbaar stelt) geschrapt kan worden en het recht om zelf over het levenseinde te beschikken, erkend wordt. Immers, het niet slechts theoretische of illusoire recht op privacy (art. 8 EVRM) eist zijn gerechtvaardigde plaats op
en wordt door het schrappen van
art. 294 lid 2 volledig gehonoreerd.
Dat is in deze opzet mogelijk omdat tegelijkertijd de plicht tot bescherming van het leven (art. 2 EVRM) in het kader van het zelfdodingsvraagstuk expliciet gehonoreerd en nadrukkelijk overeind gehouden wordt.

Wat betekent dit voor de dokter en de Wtl? Om te beginnen klopt de afkorting Wtl na al die jaren eindelijk: de wet toetsing levensbeëindiging op verzoek. Hulp bij zelfdoding wordt door de arts toch al nauwelijks verleend en na de voorgestelde wijziging hoeft daarin niets te veranderen. Alleen de strafbaarheid van de hulp vervalt op grond van het gewicht van het Europese recht. Mocht er toch van een stijging sprake zijn, dan betekent dit dat individuele burgers eindelijk de consequenties van hun eigen roep om zelfbeschikking serieus nemen.

Voor organisaties als de NVVE en haar consulenten levert dit de schone taak om de dan niet langer strafbare hulp in een verantwoorde praktijk handen en voeten te geven. •

D66 en Volt willen euthanasie-zorg uit het strafrecht schrappen, Ton Vink betoogt dat hulp bij zelfdoding door een niet-arts eveneens aan revisie toe is. De tekst van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht kan volgens hem worden gewijzigd, zodat het recht om zelf over het levenseinde te beschikken en daarbij indien nodig hulp te ontvangen, eindelijk wordt erkend.