marijke hilhorst

Zij die achterblijven… 

Nadat de huisarts had toegezegd de euthanasie uit te voeren, zei ze: ‘Maar ik vind het een rotklus.’ De tegenzin sprak ook uit haar lichaamshouding. Die was, net als haar blik, stuurs. En hoewel het niet fijn was om te horen dat je iemand opscheept met een ‘rotklus’, toonde mijn man Thijs (82) – toen we er later op terugkwamen – begrip voor haar.
Er werd een datum en tijd vastgesteld: 18 mei, 14.30 uur. Thijs vroeg mij hoe we de huisarts een blijk van waardering konden geven. ‘Geef haar een gepast, want echt persoonlijk cadeau’, zei ik, ‘een boek.’ Niet zomaar een boek, maar Jozef en zijn broers, een geweldige, lijvige roman van Thomas Mann, waarvan Thijs na zijn emeritaat een vertaling had gemaakt. Tien jaar had hij eraan gewerkt en het was een onverwacht succes geworden, onlangs verscheen de zevende druk. 

Op 16 mei legde de huisarts Thijs, mij en de kinderen uit hoe de procedure precies zou gaan. Daarna overhandigde hij haar het present. Hij kwam iets meer rechtop in de kussens en sprak. Hij begreep best dat het fijner was om een patiënt beter te maken met een pilletje of poedertje dan om iemand een dodelijke injectie te geven. Maar vooral benadrukte hij het grote belang van euthanasie voor een patiënt als hij, die uitbehandeld en na een prachtig en vervuld lang leven in vrede mocht gaan. ‘Alleen u kan en mag mij die gunst verlenen. Daar ben ik u dankbaar voor.’  
De ziekte had hem uitgeput, maar hij formuleerde glashelder en zijn stem klonk even krachtig als toen hij jaren geleden college gaf. Ik was trots op mijn man. De huisarts was zichtbaar ontroerd. Zal zij het nog ooit een rotklus noemen?

marijke hilhorst

Zij die achterblijven… 

Nadat de huisarts had toegezegd de euthanasie uit te voeren, zei ze: ‘Maar ik vind het een rotklus.’ De tegenzin sprak ook uit haar lichaamshouding. Die was, net als haar blik, stuurs. En hoewel het niet fijn was om te horen dat je iemand opscheept met een ‘rotklus’, toonde mijn man Thijs (82) – toen we er later op terugkwamen – begrip voor haar.
Er werd een datum en tijd vastgesteld: 18 mei, 14.30 uur. Thijs vroeg mij hoe we de huisarts een blijk van waardering konden geven. ‘Geef haar een gepast, want echt persoonlijk cadeau’, zei ik, ‘een boek.’ Niet zomaar een boek, maar Jozef en zijn broers, een geweldige, lijvige roman van Thomas Mann, waarvan Thijs na zijn emeritaat een vertaling had gemaakt. Tien jaar had hij eraan gewerkt en het was een onverwacht succes geworden, onlangs verscheen de zevende druk. 

Op 16 mei legde de huisarts Thijs, mij en de kinderen uit hoe de procedure precies zou gaan. Daarna overhandigde hij haar het present. Hij kwam iets meer rechtop in de kussens en sprak. Hij begreep best dat het fijner was om een patiënt beter te maken met een pilletje of poedertje dan om iemand een dodelijke injectie te geven. Maar vooral benadrukte hij het grote belang van euthanasie voor een patiënt als hij, die uitbehandeld en na een prachtig en vervuld lang leven in vrede mocht gaan. ‘Alleen u kan en mag mij die gunst verlenen. Daar ben ik u dankbaar voor.’  
De ziekte had hem uitgeput, maar hij formuleerde glashelder en zijn stem klonk even krachtig als toen hij jaren geleden college gaf. Ik was trots op mijn man. De huisarts was zichtbaar ontroerd. Zal zij het nog ooit een rotklus noemen?