marijke hilhorst

Zij die achterblijven… 

Annelies (74) voelde zich al een tijd niet goed. Zelf dacht ze aan parkinson, de ziekte waaraan haar vader leed. Maar de symptomen – duizeligheid, oriëntatie- en coördinatieproblemen, vermoeidheid – konden ook het gevolg zijn van covid. De hersenschudding die ze bij een val opliep, maakte het er niet bepaald beter op.
Ze deed braaf haar best: evenwichtsoefeningen bij de fysio, wandelen om haar conditie op peil te houden, op tijd rust nemen, gezond eten. Tot op de eerste lentedag, na uitvoeriger onderzoek, de specialist moest meedelen dat het om een snel en ongeremd groeiende tumor ging, die diep doordrong in het omliggende hersenweefsel. Een operatie was kansloos. Ergens in de komende drie maanden zou ze wegzakken in een diepe slaap. En dan sterven.
Gek genoeg ervoer Annelies deze fatale diagnose als een opluchting, het lag niet aan haar dat ze die tumor kreeg en niet beter zou worden. Bang was ze ook niet. Een dag later, het was nog donker, appte ze: ‘Lieve vriendinnen, willen jullie komen om over euthanasie te praten? Ik.Wil.Niet.Meer! Eigenlijk geen dag. Kunnen jullie helpen regelen? Sorry voor dit abrupte bericht. En zo vroeg in de ochtend.’
Natuurlijk kwamen we. In gesprek met Annelies, haar man en dochters leek ze vooruit te willen vluchten. ‘Als ik dan toch doodga, dan maar zo snel mogelijk.’ Ze wilde niet zielig gevonden worden, niet ‘Jan en alleman huilend of, erger nog: zwijgend’ aan haar ziekbed hebben.
De formulieren van de NVVE waren aanwezig, maar summier ingevuld. Er werden aanvullende wensen geformuleerd, op schrift gezet en met de huisarts besproken. Na het bezoek van de SCEN-arts concludeerde Annelies: ‘Zo, nu hoef ik niets meer.’
Maar ze deed het tegenovergestelde, namelijk het belangrijkste wat ze kon doen voor de achterblijvers. Een maand lang, terwijl ze zienderogen achteruitging, nam ze afscheid: warm, liefdevol en buitengewoon geestig, gewoon zoals ze was. Toen liet ze weten dat we haar moesten laten gaan. •

marijke hilhorst

Zij die achterblijven… 

Annelies (74) voelde zich al een tijd niet goed. Zelf dacht ze aan parkinson, de ziekte waaraan haar vader leed. Maar de symptomen – duizeligheid, oriëntatie- en coördinatieproblemen, vermoeidheid – konden ook het gevolg zijn van covid. De hersenschudding die ze bij een val opliep, maakte het er niet bepaald beter op.
Ze deed braaf haar best: evenwichtsoefeningen bij de fysio, wandelen om haar conditie op peil te houden, op tijd rust nemen, gezond eten. Tot op de eerste lentedag, na uitvoeriger onderzoek, de specialist moest meedelen dat het om een snel en ongeremd groeiende tumor ging, die diep doordrong in het omliggende hersenweefsel. Een operatie was kansloos. Ergens in de komende drie maanden zou ze wegzakken in een diepe slaap. En dan sterven.
Gek genoeg ervoer Annelies deze fatale diagnose als een opluchting, het lag niet aan haar dat ze die tumor kreeg en niet beter zou worden. Bang was ze ook niet. Een dag later, het was nog donker, appte ze: ‘Lieve vriendinnen, willen jullie komen om over euthanasie te praten? Ik.Wil.Niet.Meer! Eigenlijk geen dag. Kunnen jullie helpen regelen? Sorry voor dit abrupte bericht. En zo vroeg in de ochtend.’
Natuurlijk kwamen we. In gesprek met Annelies, haar man en dochters leek ze vooruit te willen vluchten. ‘Als ik dan toch doodga, dan maar zo snel mogelijk.’ Ze wilde niet zielig gevonden worden, niet ‘Jan en alleman huilend of, erger nog: zwijgend’ aan haar ziekbed hebben.
De formulieren van de NVVE waren aanwezig, maar summier ingevuld. Er werden aanvullende wensen geformuleerd, op schrift gezet en met de huisarts besproken. Na het bezoek van de SCEN-arts concludeerde Annelies: ‘Zo, nu hoef ik niets meer.’
Maar ze deed het tegenovergestelde, namelijk het belangrijkste wat ze kon doen voor de achterblijvers. Een maand lang, terwijl ze zienderogen achteruitging, nam ze afscheid: warm, liefdevol en buitengewoon geestig, gewoon zoals ze was. Toen liet ze weten dat we haar moesten laten gaan. •