Immoreel > De consequenties zijn schrijnend. Mensen die in andere situaties verkeren dan de euthanasiewet omschrijft, staan in de kou. Hetzelfde geldt voor hen die zonder de hulp van hun arts gebruik willen maken van hun fundamentele recht op sterven in eigen regie met passende hulp van naasten. Een overheid die – al of niet met de zegen van een rechtscollege – in deze situaties elke humane mogelijkheid inclusief bijstand onmogelijk maakt, heeft het internationale recht tegenover zich. Die gedraagt zich – het hoge woord moet eruit – immoreel omdat zij mensen veroordeelt tot gruwelijke zelfdoding of doorleven in een verschrikking. Zoals hoogleraar Gezondheidsrecht en belangrijkste auteur van de euthanasiewet, Henk Leenen, in 2003 naar aanleiding van weer dat artikel 8 in Relevant schreef: ‘Moet een staat zo wreed zijn dat ze mensen dwingt verschrikkelijk te blijven lijden?’ De overheid hoeft zelfdoding niet te faciliteren, maar is er evenzeer aan gehouden die niet onmogelijk te maken. 

Hoe verder? Ik kan mij voorstellen dat de CLW op basis van haar principieel en internationaal gesteund gelijk en de miserabele uitspraak van de rechtbank beroep aantekent. Tegelijkertijd bepleit ik de voorbereiding van een experiment zoals destijds met de methadonverstrekking: op beperkte schaal en los van de centrale overheid de gewenste hulp mogelijk maken. Bij mensen die op vrijwillige basis en met de garantie van vertrouwelijkheid toestaan dat er zicht ontstaat op hoe dat werkt in de praktijk. Dit laatste is nodig om de veiligheid te monitoren, zodat het experiment kan uitmonden in een breed bereikbare mogelijkheid van sterven in eigen regie. •

In de rubriek Opinie leveren auteurs een bijdrage aan de discussie over euthanasie en het levenseinde. Dat doen zij op persoonlijke titel. Hans van Dam is docent en consulent hersenaandoeningen en levenseindevragen.

illustratie: Peter de Wit 

Fundamenteel recht > De euthanasiewet kan niet de maat zijn voor sterven in eigen regie en hulp van naasten. De wet heeft betrekking op andere situaties en stelt voorwaarden rondom hulp binnen de medische setting, dus hulp die een arts moet kunnen verantwoorden. Zo verwijst de eis van uitzichtloos en ondraaglijk lijden naar de toestand waarin een patiënt moet verkeren wil de arts een dodelijk middel kunnen verstrekken. Maar iemand hoeft niet in zo’n lijdenstoestand te verkeren om een eind aan zijn leven te maken en daarbij hulp van naasten te krijgen. Zelfdoding is een fundamenteel recht dat niet aan voorwaarden is gebonden. Bescherming tegen zelfdoding door de Staat beperkt zich tot waar vrijwilligheid en weloverwogenheid duidelijk ontbreken. 

En dat is het. Bescherming van leven, artikel 2 EVRM, in de zin van ‘in stand houden van leven’ staat náást en niet bóven het recht op zelf kiezen voor de dood en daar normale hulp van naasten bij krijgen. Dat is al sinds 2013 vastgelegd in een rechterlijke uitspraak en in andere, scherpere woorden herhaald in de recente uitspraken in Duitsland en Oostenrijk (2020). De rechtbank zet artikel 2 echter wél boven artikel 8 en gaat hierbij in tegen de internationale jurisprudentie. De Raad van State doet dat in zijn oordeel over het D66-wetsvoorstel Voltooid leven overigens ook. Belangrijke colleges zijn kennelijk de weg kwijt. 

Politiek opportunistisch > Onder verwijzing naar de euthanasiewet verwerpt de rechtbank alle claims van de CLW. Het rechtscollege stelt dat wijziging van regelgeving aan de wetgever is. Vervolgens concludeert het dat de Staat in de bestaande regelgeving een afgewogen en juiste weg gaat. Dat laatste is bijzonder: discussie over eventuele wijziging van regelgeving in handen van anderen leggen, maar over de gewenste uitkomst – geen verandering – al een oordeel hebben. Blijkbaar wil het rechtscollege precies daarbij uitkomen. 

Dat in aanmerking genomen begrijp je ook dat de rechtbank de verhalen van een aantal klagers wel aanhoorde, maar – ‘los van deze schrijnende situaties en los van de vraag in hoeverre er sprake is van een (grote) maatschappelijke behoefte aan levenseindewetgeving’ – de ruimte toch beperkt tot wat die nu al is. Hiermee maakt de rechtbank zich los van mensen en internationale ontwikkelingen. Teleurstellend is een understatement; politiek opportunistisch, met horigheid aan conservatieve krachten is een passender kwalificatie.


Wie verwacht te lezen dat de uitspraak inzicht geeft in de argumenten van de wederzijdse partijen en de weging daarvan, komt bedrogen uit. Die moeite nemen de drie rechters niet, ze schrijven alleen hun eigen verhaal. Daarmee diskwalificeren zij niet alleen de lezer, maar ook beide partijen. 

Er is meer. De uitspraak bevat uiteenzettingen van vier internationale rechtszaken die te maken hebben met artikel 8 van het EVRM over het recht op de eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven. De uitspraken in deze zaken bieden de ruimte om het sterven zelf ter hand te nemen en daarbij de belangeloze hulp van naasten te krijgen. Dat staat ook in de Nederlandse zaak centraal. 

De rechters vatten deze zaken nogal ongenuanceerd samen en in één zaak neemt men niet eens de moeite om de inhoud weer te geven (zaak-Koch in Duitsland). Verder besteden de rechters geen woord aan publicaties naar aanleiding van deze zaken of latere publicaties over de reikwijdte van artikel 8 (zoals die van de Henk Leenen-lezing 2020 door hoogleraar gezondheidsrecht prof. A.C. Hendriks, gepubliceerd in Tijdschrift voor Gezondheidsrecht). Hiermee missen de rechters essentiële ontwikkelingen. 

Ook in de recente rechterlijke uitspraken in Duitsland en Oostenrijk wordt op grond van artikel 8 wél ruimte gemaakt voor hulp bij zelfdoding, meer dan voorheen zelfs. Hier kunnen de rechters niet omheen, maar toch schrikken ze niet terug voor onzorgvuldige weergave en interpretatie hiervan. Om een vergelijking te ontlopen stellen de rechters zelfs dat in Nederland, anders dan in Duitsland, euthanasie niet is verboden. Dat is het wél, er zijn alleen strafuitsluitingsgronden geformuleerd (de zorgvuldigheidseisen). 

Kortom, nog voordat iets inhoudelijks is gezegd, zakt de uitspraak al diep door het ijs. Voor alle duidelijkheid: deze opmerkingen had ik ook gemaakt bij een andere uitkomst. 

Op 14 december deed de rechtbank Den Haag uitspraak in de zaak van de Coöperatie Laatste Wil (CLW) tegen de Nederlandse Staat. Inzet was de herziening van het absolute verbod op hulp bij zelfdoding, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank wil er niets van weten. Een analyse en een blik vooruit. • Hans van Dam

Uitspraak zet normalisering hulp bij zelfdoding op achterstand   

Immoreel > De consequenties zijn schrijnend. Mensen die in andere situaties verkeren dan de euthanasiewet omschrijft, staan in de kou. Hetzelfde geldt voor hen die zonder de hulp van hun arts gebruik willen maken van hun fundamentele recht op sterven in eigen regie met passende hulp van naasten. Een overheid die – al of niet met de zegen van een rechtscollege – in deze situaties elke humane mogelijkheid inclusief bijstand onmogelijk maakt, heeft het internationale recht tegenover zich. Die gedraagt zich – het hoge woord moet eruit – immoreel omdat zij mensen veroordeelt tot gruwelijke zelfdoding of doorleven in een verschrikking. Zoals hoogleraar Gezondheidsrecht en belangrijkste auteur van de euthanasiewet, Henk Leenen, in 2003 naar aanleiding van weer dat artikel 8 in Relevant schreef: ‘Moet een staat zo wreed zijn dat ze mensen dwingt verschrikkelijk te blijven lijden?’ De overheid hoeft zelfdoding niet te faciliteren, maar is er evenzeer aan gehouden die niet onmogelijk te maken. 

Hoe verder? Ik kan mij voorstellen dat de CLW op basis van haar principieel en internationaal gesteund gelijk en de miserabele uitspraak van de rechtbank beroep aantekent. Tegelijkertijd bepleit ik de voorbereiding van een experiment zoals destijds met de methadon-verstrekking: op beperkte schaal en los van de centrale overheid de gewenste hulp mogelijk maken. Bij mensen die op vrijwillige basis en met de garantie van vertrouwelijkheid toestaan dat er zicht ontstaat op hoe dat werkt in de praktijk. Dit laatste is nodig om de veiligheid te monitoren, zodat het experiment kan uitmonden in een breed bereikbare mogelijkheid van sterven in eigen regie. •

Fundamenteel recht > De euthanasiewet kan niet de maat zijn voor sterven in eigen regie en hulp van naasten. De wet heeft betrekking op andere situaties en stelt voorwaarden rondom hulp binnen de medische setting, dus hulp die een arts moet kunnen verantwoorden. Zo verwijst de eis van uitzichtloos en ondraaglijk lijden naar de toestand waarin een patiënt moet verkeren wil de arts een dodelijk middel kunnen verstrekken. Maar iemand hoeft niet in zo’n lijdenstoestand te verkeren om een eind aan zijn leven te maken en daarbij hulp van naasten te krijgen. Zelfdoding is een fundamenteel recht dat niet aan voorwaarden is gebonden. Bescherming tegen zelfdoding door de Staat beperkt zich tot waar vrijwilligheid en weloverwogenheid duidelijk ontbreken. 

En dat is het. Bescherming van leven, artikel 2 EVRM, in de zin van ‘in stand houden van leven’ staat náást en niet bóven het recht op zelf kiezen voor de dood en daar normale hulp van naasten bij krijgen. Dat is al sinds 2013 vastgelegd in een rechterlijke uitspraak en in andere, scherpere woorden herhaald in de recente uitspraken in Duitsland en Oostenrijk (2020). De rechtbank zet artikel 2 echter wél boven artikel 8 en gaat hierbij in tegen de internationale jurisprudentie. De Raad van State doet dat in zijn oordeel over het D66-wetsvoorstel Voltooid leven overigens ook. Belangrijke colleges zijn kennelijk de weg kwijt. 

Niet strafwaardig > Uitgangspunt van de Hoge Raad en de Nederlandse wetgever was in 2002 dat het zelfbeschikkings-recht ‘maatschappelijk nog niet zo algemeen is aanvaard’ dat op grond daarvan euthanasie of hulp bij zelfdoding kan worden verleend. Dat uitgangspunt is inmiddels achterhaald door de uitspraak van het Europees Hof uit 2011 en door de huidige opvattingen in de Nederlandse samenleving. De meeste Nederlanders vinden dat zij zelf over hun eigen levenseinde moeten kunnen beslissen. Dat betekent dat de Wtl een te beperkte grondslag heeft. Niet het medische perspectief van artsen moet bepalen of mensen euthanasie of hulp bij zelfdoding kunnen krijgen, maar het zelfbeschikkingsrecht van mensen.

De Nederlandse rechter kan niet voorschrijven hoe de wetgever het zelfbeschikkingsrecht van mensen precies in de wet moet regelen. De rechter kan echter wel aangeven dat de huidige wet te weinig rekening houdt met het zelfbeschikkingsrecht, zoals Duitse en Oostenrijkse rechters dat al eerder hebben beslist over de wetgeving in hun landen. Dat betekent dat ook de Nederlandse strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding te ruim is geformuleerd. Die strafbaarstelling kan worden beperkt tot gevallen waarin mensen niet in staat zijn om zelf over hun eigen levenseinde te beslissen, bijvoorbeeld wanneer ze lijden aan een geestesziekte of onder dwang handelen. Wanneer zelfdoding een daad van zelfbeschikking is van een persoon die daartoe vrijwillig en weloverwogen heeft besloten, is de hulp daarbij niet strafwaardig. Dat zou net als in Duitsland en Oostenrijk ook het uitgangspunt moeten zijn van de Nederlandse wetgeving.

In de rubriek Opinie leveren auteurs een bijdrage aan de discussie over euthanasie en het levenseinde. Dat doen zij op persoonlijke titel. Hans van Dam is docent en consulent hersenaandoeningen en levenseindevragen.

Uitspraak zet normalisering hulp bij zelfdoding op achterstand   


Wie verwacht te lezen dat de uitspraak inzicht geeft in de argumenten van de wederzijdse partijen en de weging daarvan, komt bedrogen uit. Die moeite nemen de drie rechters niet, ze schrijven alleen hun eigen verhaal. Daarmee diskwalificeren zij niet alleen de lezer, maar ook beide partijen. 

Er is meer. De uitspraak bevat uiteenzettingen van vier internationale rechtszaken die te maken hebben met artikel 8 van het EVRM over het recht op de eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven. De uitspraken in deze zaken bieden de ruimte om het sterven zelf ter hand te nemen en daarbij de belangeloze hulp van naasten te krijgen. Dat staat ook in de Nederlandse zaak centraal. 

De rechters vatten deze zaken nogal ongenuanceerd samen en in één zaak neemt men niet eens de moeite om de inhoud weer te geven (zaak-Koch in Duitsland). Verder besteden de rechters geen woord aan publicaties naar aanleiding van deze zaken of latere publicaties over de reikwijdte van artikel 8 (zoals die van de Henk Leenen-lezing 2020 door hoogleraar gezondheidsrecht prof. A.C. Hendriks, gepubliceerd in Tijdschrift voor Gezondheidsrecht). Hiermee missen de rechters essentiële ontwikkelingen. 

Ook in de recente rechterlijke uitspraken in Duitsland en Oostenrijk wordt op grond van artikel 8 wél ruimte gemaakt voor hulp bij zelfdoding, meer dan voorheen zelfs. Hier kunnen de rechters niet omheen, maar toch schrikken ze niet terug voor onzorgvuldige weergave en interpretatie hiervan. Om een vergelijking te ontlopen stellen de rechters zelfs dat in Nederland, anders dan in Duitsland, euthanasie niet is verboden. Dat is het wél, er zijn alleen strafuitsluitings-gronden geformuleerd (de zorgvuldig-heidseisen). 

Kortom, nog voordat iets inhoudelijks is gezegd, zakt de uitspraak al diep door het ijs. Voor alle duidelijkheid: deze opmerkingen had ik ook gemaakt bij een andere uitkomst. 

Op 14 december deed de rechtbank Den Haag uitspraak in de zaak van de Coöperatie Laatste Wil (CLW) tegen de Nederlandse Staat. Inzet was de herziening van het absolute verbod op hulp bij zelfdoding, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank wil er niets van weten. Een analyse en een blik vooruit. • Hans van Dam

illustratie: Peter de Wit